Op 31 januari 1919 wees de Hoge Raad der Nederlanden het beroemdste arrest van de 20e eeuw: het arrest Lindenbaum/Cohen. Ons hoogste rechtscollege maakte van deze zaak gebruik om een reeds langere woekerende roep om een rechtvaardigheidsnorm in het denken over onrechtmatige daden te introduceren. Waar ging het om?
Lindenbaum en Cohen exploiteerden beide een drukkerij te Amsterdam (voor de seniore lezertjes onder ons: richting Zaandam vlak voor de Coentunnel naar rechts kijkend zag je de reclameaanduiding van de drukkerij van Lindenbaum) Cohen kocht een medewerker van Lindenbaum om teneinde via hem financiële gegevens van Lindenbaum te achterhalen, met name de tarieven. Cohen gebruikte deze bedrijfsinformatie vervolgens om opdrachten binnen te halen en om Lindenbaum zo het nakijken te geven. Lindenbaum kwam erachter en startte een procedure tot schadevergoeding, op basis van onrechtmatige daad. Cohen handelde echter strikt genomen niet in strijd met de toen geldende wet en dat bracht het gerechtshof Amsterdam ertoe om de vorderingen van Lindenbaum af te wijzen. Hij liet het er niet bij zitten en vroeg de Hoge Raad om een oordeel.
De Hoge Raad besliste dat ook handelen in strijd met de zorgvuldigheid welke in het maatschappelijk verkeer jegens derden betamelijk is/in acht moet worden genomen, onrechtmatig kan zijn. Sindsdien is deze ‘zorgplicht’ niet meer weg te denken uit het rechtsverkeer en daarmee ook uit het maatschappelijk verkeer. Zo ondervond bijvoorbeeld de bank die de executoriale verkoop van een woning doordrukte (ECLI:NL:RBMNE:2018:5581). De bank veilde een woning met een getaxeerde executiewaarde van € 625.000,-, terwijl de bank de hypotheekgever niet in de gelegenheid had gesteld om onderhands te verkopen. Het is algemeen bekend dat onderhandse verkoop meer oplevert dan een gedwongen verkoop op een veiling.
Tijdens de veiling deed de bank een openingsbod van € 450.000,- om zo de biedingen op gang te brengen. Echter, niemand bood mee en de bank kocht het pand voor dit bedrag. Enkele weken later verkocht de bank de woning voor € 750.000,-. De hypotheekschuld op de woning was hoger dan dit bedrag (in hoofdsom meer dan € 1.000.000,-), maar de bank weigerde om de opbrengst van € 300.000,– in mindering te brengen op de hypotheekschuld en de daarna verschenen rente en kosten.
Dat was in de ogen van de rechtbank Midden-Nederland onrechtmatig. De bank schond de zorgplicht in de ogen van de rechtbank vooral door het pand zelf te kopen na een onevenredig lage bieding (van de bank zelf) en door de meeropbrengst vervolgens niet op de hypotheekschuld (en de nadien verschenen rente en kosten) in mindering te laten komen. De rechtbank deed alsnog wat de bank had moeten doen en bracht de € 300.000,- in mindering.
Een dappere uitspraak van de rechtbank waarin de bijzondere zorgplicht van banken andermaal wordt bevestigd, maar wellicht ook van toepassing in situaties waarbij u zelf executiemaatregelen neemt of wanneer u met dit soort maatregelen wordt getroffen. Wacht dan niet te lang en neem contact met ons op.
Peter Wieringa
Zaan Advocaten
Westzijde 318 1506 GJ Zaandam
T: 075 303 00 10
E: info@zaanadvocaten.nl
www.zaanadvocaten.nl