Rechterlijke correctie op onredelijk overheidsbeleid

Ons staatsbestel is gebaseerd op de trias politica. Dat betekent dat er een scheiding is van machten, te weten de wetgevende, de rechterlijke en de uitvoerende macht. De rechter heeft naast een sanctionerende, ook een controlerende functie.

De Raad van State heeft onlangs ingegrepen in doorgeschoten overheidsbeleid. De Wet Arbeid Vreemdelingen bepaalt dat het een werkgever verboden is om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever. Deze wet formuleert de werkgever als degene die in het uitoefenen van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.

Dit houdt in dat, indien een opdrachtgever een aannemer bouwwerkzaamheden laat uitvoeren en de aannemer vervolgens gebruikt maakt van diverse onderaannemers, de situatie zich kan voordoen dat, indien één van de onderaannemers gebruik maakt van een illegale werknemer, zowel de opdrachtgever als de aannemer, ook al hebben zijn geen wetenschap van de tewerkstelling van deze illegale vreemdeling, eveneens een geldboete opgelegd krijgen vanwege overtreding van artikel 2 van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

In het juridisch jargon wordt dan ook gesproken van een zogenaamde ketenaansprakelijkheid.

Tot en met 31 december 2012 was het boetenormbedrag voor een dergelijke overtreding € 8.000,-  Op 1 januari 2013 is de Wet Aanscherping Handhaving en Sanctiebeleid SZW in werking getreden waarbij de minister het boetenormbedrag heeft verhoogd tot € 12.000,- De Arbeidsinspectie legt bij overtreding van de wet consequent in de gehele keten van ‘werkgevers’ dezelfde maximale boete op.

Dit nu gaat de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te ver. In de uitspraak van 7 oktober 2015 heeft de Raad bepaald dat het boetenormbedrag van € 12.000,- als bovengrens voor de door de wetgever beoogde doelgroep van hardnekkig malafide rechtspersonen niet onredelijk is. Voor werkgevers die niet tot deze categorie behoren, moet het boetenormbedrag afhankelijk worden gesteld van de plaats die de betreffende gesanctioneerde in de keten van aansprakelijkheid inneemt.

In de praktijk betekent dit dat de opdrachtgever van de aannemer -terecht- een lagere boete krijgt opgelegd dan de onderaannemer, die willens en wetens de wet overtreedt.

Naar het mij voorkomt is dit een mooi voorbeeld van corrigerend rechterlijk handelen in geval van doorgeschoten rigide overheidsbeleid.

Ook civielrechtelijk wordt er gesteggeld over dit sanctioneringsbeleid. Aannemers nemen in hun contracten op dat eventuele boetes worden doorbelast richting de partij waarbij de vreemdeling zonder vergunning in dienst is en waar dan ook de oorsprong van de boeteketen ligt.

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft recentelijk een zogenaamde prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad met het verzoek zich uit te spreken over de legitimiteit van het contractueel doorbelasten van deze boetes aan de zogenaamde ketenpartners. Indien de Hoge Raad deze vraag bevestigend beantwoordt, betekent dat een verdere corrigering van het overheidsbeleid op dit specifieke onderwerp.

Het besproken onderwerp is een goed voorbeeld van de wijze waarop de leer van de trias politica in de praktijk functioneert. De wetgever initieert, de bestuurder voert uit, terwijl de rechter de controlerende functie heeft zonder dat deze op de stoel van de wetgever gaat zitten. Ten aanzien van de uitvoerende beleidsmaker brengt de praktijk soms met zich mee dat de rechter, naast een controlerende, soms een corrigerend sturende functie heeft.

 

Deze column wordt u aangeboden door Dam Advocaten uit Zaandam.